Beseggen

Beseggen is een bergrug in het Noorse Jotunheimen. Het huis van de reuzen.

Op een mooie dag in augustus van 1998 rijden we naar Gjendesheim. Onderweg ontvouwen zich adembenemende uitzichten. In blauwe, grijze en bruine tinten. Op de Valdreshoogvlakte is  het landschap woest en weerbarstig. Het ligt bezaaid met grote stenen. Het grote meer van Bygdin en dat van Vinstervatn liggen te glinsteren in de ochtendzon. Voor een eenzaam tentje zit een jongen kleumend te ontbijten. Geiten steken de weg over. Op een bordje lezen we 'gje­tost' (geitenkaas). Vanaf de aanlegsteiger bij Gjendesheim vaart een veerbootje in een halfuur over het meer Gjende naar Memurubu. Op de steiger staan mensen met rugzakken en stevige bergschoenen te wachten. Het meer ligt ingeklemd tussen hoog oprijzende rotswanden. Aan de rechterhand verheft zich de Veslefjellet waar we straks bovenop zullen lopen.

Bij Memurubu begint de voettocht die terugvoert naar Gjendesheim. Memurubu bestaat slechts uit een berghut. Het pad buigt langs de hut naar een splitsing van voetpaden waar houten bordjes de richting aangeven. Het pad is gemarkeerd met rode tekens. Hoog in de lucht een ruigpoot­buizerd.  De eerste klim gaat 400 meter omhoog. Achterom kijkend zien we de schilder­achtige top van de Sjugurdtind. De berghut, waar we de wandeling begonnen, oogt klein. Ver naar het westen en noorden zijn de besneeuwde bergtoppen van Galdhøpiggen en Glittertind te zien.

Ondanks de frisse bries raken we doorweekt van zweet. Na twee uren bereiken we een meertje op bijna 1500 meter hoogte. Een groepje sneeuwhoenders vliegt geschrokken weg als we naderen. In de luwte van grote rotsblokken houden we een lunchpauze. Een echtpaar met twee honden komt vriendelijk voorbij. Eén van de honden draagt een rugzak.

De wind, die over de besneeuwde bergtoppen aankomt, doet ons huiveren. Een stenen landschap. Uitge­slepen, geschaafd, verbrokkeld en verbrijzeld door ijs nadat het 500 miljoen jaar geleden omhoog plooide. "A Place Among The Stones", zingt Maire Brennan.

Halverwege de tocht komen we bij de Band (N.:Bandet); een richel van 5 meter breed tussen de meren Gjende en Bessvatnet. Gjende ligt 500 meter lager. Het pad slingert nu over losse stenen naar de smalle Band.

 

 We moeten ons  schrap zetten. Het ruimtelijk  gevoel is groots.  Meren, bergruggen, enorme  hoogteverschillen. Toch lijken ze  bedrieglijk  klein. Aan de overkant van de Band kromt de  scherpe kam van Besseggen omhoog. Kleine  bewegende  stipjes duiden op omhoog klau­terende mensen. Het gaat 300  meter steil  naar boven. Als een trap waar we moeten zoe­ken  naar de juiste treden. Aan weerskanten  van de kam gaapt de  diepte. De klim doet  een zware aan­slag op hart en longen. Zo  nu  en dan moeten we uithijgen. De wind neemt  toe en staat  dwars op de bergkam. Sneeuw  snijdt in het gezicht.

 De avonturier Peer Gynt, held in Noorse  toneel- en  muziekstukken, zou op de rug van  een rendier van Beseggen  in het meer Gjende  zijn gesprongen. Uiterste concentratie is  geboden. Wegglijden, een voet verkeerd  neerzetten, het  evenwicht verliezen, kan  rampzalige gevolgen hebben.

 Bovenop Besseggen is het stil. Zelfs water is  er niet. Ver naar  het oosten zijn de bergen  van Rondane zichtbaar. De mens  met zijn  brede kijk is hier nietig. We lopen over de top  van  Besseggen en nog hoger over de Veslefjellet. In het  morenelandschap doemt  enkel zo nu en dan een varde op,  een stapel  ste­nen langs het voetpad. Uiteindelijk begint  de  lange afdaling naar Gjendesheim. We blikken nog even over  de rand in de diepte van  Gjende. Het wordt geleidelijk weer  warmer. Er  stroomt weer water. Blauwborst en dwergberk  begeleiden ons naar beneden. Als we  aankomen bij het  parkeerterrein is het zes  uur.

 Gebruikte gids en kaart :

  - Norwegen, uitg. Dumont Buchverlag Köln :   beschrijft 38   voettochten.

-    Kaartblad Jotunheimen (nr.45); 1:100.000; uitg. Statens     Kartverk.